Mystiek in eikenhout

MYSTIEK IN EIKENHOUT
De Sint Gertrudiskerk oogt zo kolossaal dat heel Workum met al zijn straten, huizen, winkels, jachthavens, het hele Jopie Huisman-museum en de complete zuivelfabriek er in zou kunnen verdwijnen. Met mijn volle gewicht trek ik de loodzware deur open en stap het duister in. Even later blijkt dat ik onder het eeuwenoude orgel, rijk versierd met houtsnijwerk, ben doorgelopen.

De ruimte hier is een universum. Het blauw van het plafond raakt aan het blauw van de hemel. Overweldigd door de ruimte waarin het gonst van verhalen die er rondspoken, loop ik over zwarte zerken het middenpad af.

Verderop aan weerskanten langs de hoge muren zijn acht doodsbaren uit vroeger eeuwen tentoongesteld. Gildes van boeren, schippers, apothekers en chirurgijns, smeden en timmerlui waren elk in het bezit van hun eigen baar, waarop een overleden vakgenoot naar het graf werd gedragen. De gildebaren zijn beschilderd met voorstellingen van de bijbehorende ambachten en met doodssymbolen als zandloper, klok, doodskop en skelet met zeis. De ‘blinde baar’ werd gebruikt voor zelfmoordenaars, misdadigers en anonieme drenkelingen. Zelfs een baar voor schipperskinderen is bewaard gebleven.

Rangen en standen rondom de dood, memento mori in afbeeldingen die bij die rangen en standen passen, merkwaardig, waarom zou je...?

Op de zijleuningen van de kerkbanken zijn panelen aangebracht met schitterend snijwerk: geplooide stof van hout met vaak kopjes van mannen, van vrouwen en zelfs van een nar erboven. Ook de preekstoel is rijk versierd met houtsnijwerk. Je staat versteld van de Bijbelse voorstellingen: een verlamde is genezen, Petrus gevangen genomen, Lazarus opgewekt uit de dood, en zo verder. Hoe kunnen mensenhanden het maken, denk je, maar je wordt er niet warm of koud van...

Bij het doopvont blijf ik als vanzelf stilstaan. Achtkantig zachtgrijs kalksteen. Op de zijkanten vier Bijbelse reliëfs: Johannes met staf en kemelsharen mantel doopt Jezus, de duif daalt rechtstreeks uit de hemel neer. Filippus doopt de eunuch, beheerder van de schatkist van de Ethiopische koningin, van tussen zijn oogkleppen kijkt het paard voor de wagen belangstellend toe. De predikant doopt boven net zo’n achtkantig doopvont op net zo’n sokkel een door de vader gedragen baby, de moeder in Friese klederdracht houdt haar handen voor haar borst. En een duif brengt Noach zijn olijftak; het alles verwoestende water is aan het zakken. Het zijn vier tedere taferelen: gewone mensen in lange gewaden verrichten of ondergaan liefdevolle handelingen. In het ondiepe bassin van het doopvont is rondom een handtekening gezet. In deftig Latijn staat er dat Tjipke Visser dit heeft gebeeldhouwd in het jaar 1943.

Omdat een kerk geen museum is, durf ik het doopvont wel aan te raken. Mijn vingertoppen dwalen over het paard, over de duif, over de letters in het bassin. De steen voelt wonderlijk zacht.
Maar daar blijft het niet bij. Door de openstaande hekken treed ik het koor van de kerk binnen. Er ligt een groen tapijt, vermoedelijk over grafzerken. In de rugleuning van de grote houten predikantenstoel achter de tafel met de eeuwenoude Bijbel, heeft diezelfde Tjipke Visser in reliëf een drieluik gesneden: in het middelste luik biedt de oude priester Melchisedek, lang haar, een lange baard, in lang priesterlijk gewaad, aan Abraham, die doet denken aan myn Pake út Ferwâlde, een beker wijn en een brood aan. In de luikjes aan weerskanten zijn korenschoven en druivenranken gebeiteld. Ongetwijfeld een verwijzing naar het laatste Avondmaal van Jezus met zijn discipelen.

En dan. Op de achterkant van de houten lessenaar heeft Visser een vogel gesneden. Nee, niet zo’n alles verscheurende adelaar, zoals te doen gebruikelijk, maar de onbeholpen aalscholver, die als geen andere vogel aarzelt bij het kiezen van de juiste koers, de juiste hoogte en de juiste plek om te landen. De in alle eenvoud gestileerde vleugels en zijn staart houdt hij uitgespreid om ze te laten drogen in de zon.

En er is meer. Rondom in het koor staat een dubbele rij banken. Achter die banken een luifel. In de ronding van achterwand en luifel hangen op regelmatige afstand van elkaar vijfentwintig engelen. Ik zie Tjipke Visser voor me: leren schort, blokje eikenhout in de schoot, messen, beitels en gutsen onder handbereik: ‘Nu heb ik wel weer eens zin in een engel.’ De een houdt een harpje tegen de schouder, bij een ander ligt een gitaar op schoot, een derde blaast op een schalmei. Allemaal met neergeslagen of gesloten ogen. Sommige leggen hun handen tegen elkaar voor de borst, anderen vouwen ze voor zich in de schoot. Wie zou er niet door zo’n leger van engelen omringd willen worden.

Maar het mooiste komt nog. Voor de voorste bank staat rondom een balustrade. Om de paar meter staan vijftien, zo’n twintig centimeter hoge, houten beeldjes. Ze  zijn in de reusachtige kerk aandoenlijk klein, maar onweerstaanbaar aanwezig. Mannen en vrouwen, diep in gebed verzonken.

De vrouwen knielen op een kussen, zitten op beide hakken of op een knie. Net als de engelen met gesloten ogen. Hun ruwe handen zijn gevouwen voor hun buik of liggen tegen elkaar onder het hoofd. Sommige houden hun hoofd fier rechtop, anderen devoot gebogen. Ze zijn gekleed in wijde rok en nauw sluitend jak.

De drie mannen zitten ook op één knie, wijde broek, nauwsluitend jasje, handen voor de borst met daarin de pet waarachter het gezicht verdwijnt.

De meest ontroerende vrouwen zijn niet veel groter dan mijn gebalde vuist.  Ineengedoken zitten ze op één knie. De handen op de opgetrokken knie, het hoofd op de handen, de rug gekromd. Ze worstelen met verdriet, met zichzelf, met barre omstandigheden, met God. De rechterzijkant is amper uitgewerkt, alsof Visser ze niet verder wilde bewerken, niet wilde storen.
Twaalf vrouwen, drie mannen diep in gebed verzonken, intens verbonden met iets of met iemand. Zonder een spoor van twijfel, zonder welke rationele bedenking ook, intiem met degene aan wie ze zich hebben toevertrouwd. Mijn hand vouwt zich om een van de worstelende vrouwen. Vertederd kijk ik naar haar overgave, haar devotie, haar intense intimiteit.
 
Tjipke Visser is in 1876 in Workum geboren, heeft in Amsterdam een opleiding tot tekenleraar doorlopen en is eerst als tekenmeester in Volendam, daarna in Bergen, Noord-Holland gaan wonen. Daar heeft hij de rest van zijn leven gewoond en gewerkt. In Volendam is hij met beeldhouwen begonnen: Volendammers in hun kostuum, maar ook een meisjeskopje. Vooral in hout, maar later ook in steen en brons. De liefdevolle eenvoud en de stilering van zijn modellen doen me denken aan het werk van Jan Mankes, in de verte ook aan dat van Käte Kollwitz. Visser heeft tijdens zijn leven geëxposeerd in het Stedelijk Museum in Amsterdam, dat werk van hem in bezit heeft. Net als het Gemeentemuseum in Den Haag en Museum Boymans van Beuningen in Rotterdam.

Na de Eerste Wereldoorlog nam hij het initiatief tot de ‘Nederlandse Kring van Beeldhouwers’, een vereniging die nog steeds functioneert. Tijdens de oprichtingsvergadering werd hij tot eerste voorzitter van de Kring gekozen.

In 1942 vroeg de kerkvoogdij van de Sint Gertrudiskerk vanwege een geplande restauratie hem het doopvont, de stoel, de lessenaar en verschillende beelden vorm te geven. De contracten werden getekend en de opdracht uitgevoerd. In de jaren vijftig vond de restauratie plaats.  Pas in 1992 werden de al lang vervaardigde engelen aangebracht in de achterwand.

In 1955 is zijn as bijgezet in het familiegraf naast de Sint Gertrudiskerk.
In het Museum Warkums Erfskip (alleen geopend in de zomer) zijn een aantal beelden, schilderijen en houtsnedes te zien.

Eind 2016 tot begin 2017 is in het Gemeentemuseum in Den Haag tijdens de overzichtstentoonstelling VAN RODIN TOT BOURGEOIS: SCULPTUUR IN DE 20STE EEUW, naast het werk van o.a. Rodin, Giacometti, Moore en Brancusi, Tjipke Vissers levensgrote bronzen ‘Pandora’ te zien.

De Sint Gertrudiskerk is voor bezichtiging geopend van mei tot en met september van 11.00 uur tot 17.00 uur. Zijn werk in deze kerk alleen al doet verlangen naar een mooie museale overzichtstentoonstelling van zijn prachtige beeldhouwwerk.

 
Literatuur:
‘De Sint Gertrudiskerk in Workum’
Regnerus Steensma, 2010, uitgeverij Bornmeer
 
‘Tjipke Visser, Marijcke Visser’
Herman Martin, 1958, uitgeverij Laverman
 
‘Tjipke Visser beeldhouwwerk 1902-1936
Een eigen uitgave van Visser: ‘35 afbeeldingen naar zijn werk’
 
Harmen Tilstra


 
terug